Opeens was de vraag ons gezin binnengedrongen: wanneer gaat Job (16) het huis uit? De vraag lag daar maar, in het centrum van ons zijn. We waren niet bij machte er een antwoord op te formuleren. Drie weken later is de vraag een steen in de rivier geworden. Wij zijn het water dat eromheen stroomt.
Het begon met een afspraak in een café. Een moeder had me uitgenodigd te praten over een nieuw wooninitiatief. Ik wist dat het eraan zat te komen en had haar meermaals gevraagd ons op de hoogte te houden.
Bij een kopje koffie zei ze dat het over twee jaar zover was. Dan stond het gebouw, waren de zorgverleners ingehuurd en lag elke jongere in zijn eigen bed. Hadden we belangstelling?
Ik knikte heftig. Dit was precies hoe ik het zag. Een klein huis, op fietsafstand, met mensen die we kennen. Kansen als deze komen zelden voorbij.
“Er is één probleem”, antwoordde ik met pijn in het hart. “Voor ons komt het te vroeg.”
Toen Job een kleuter was, riep ik vol overtuiging dat hij op zijn achttiende het huis uit zou gaan. Nu hij nog altijd een kleuter is, weet ik het niet meer zo.
Thuis vertelde ik over mijn café-gesprek en het gezicht van Rob betrok
“Over twee jaar? Dat nooit.”
“Wanneer dan wel?” vroeg ik.
Hij haalde zijn schouders op en we spraken er niet meer over.
We hebben onze eigen gedachtes als Job ’s avonds als een huisdier bij ons op schoot ligt en ’s ochtends grapjes maakt aan het ontbijt.
Wat het lastig maakt, is dat we Job niet kunnen vragen wat hij ervan vindt. Dat vergroot het gevoel van ‘wegdoen’.
Voorlopig blijven we water. Net als Job, die al zestien jaar om alle obstakels in zijn leven heen stroomt.